Terug naar overzicht

CT-zaak uitgesteld

Waar het om gaat.

De enige reden die – per besluit van de Raad van State – verhinderde dat de minister de CT-waarden daadwerkelijk zou moeten opvragen bij testlaboratoria en publiceren conform het originele besluit van de bestuursrechter, was dat er nog geen contracten [1] getekend waren in de periode t/m oktober 2020. Voor de aansluitende periodes lopen er nu diverse Woo-verzoeken waaronder ook een van de BMRK tot juli 2022, maar de voorliggende van Van Driel, aansluitend op het originele verzoek van Lahr, is al in de beroepsfase en dus eerder aan de beurt.

Het voortraject – uitstel op herhaling

Dat beroep was al in maart toe aan de behandeling door de bestuursrechter, ware het niet dat de aangewezen rechter zich verschoonde vanwege de dienstbetrekking van de echtgenoot bij het RIVM. Een volgende gelegenheid moest vervolgens worden ingepland. Vandaag, 13 juli 2023 zou die zitting voor de bestuursrechter van de rechtbank Amsterdam plaatsvinden. De reactie op het verweerschrift, de pleitnota, de BMRK als gemachtigde materiedeskundige, alles was geregeld, tot en met de journalistieke verslaglegging, met permissie en al.

Nu bleek dat ook déze zitting niet door kon gaan, dit keer vanwege ziekte van de gemachtigde aan de kant van de landsadvocaat, het Haagse kantoor Pels Rijcken. De rechter besloot tot uitstel ondermeer vanwege de complexiteit van de zaak. Een tweede uitstel dus. En dat terwijl de route naar transparantie voor de eiser zo kort leek: de contracten geven de minister immers knip en klaar zeggenschap als opdrachtgever, op basis van een in het contract opgenomen omschrijving van de te leveren diensten.

Complex – of recht-toe-recht-aan?

Nu lijkt zo'n zaak mogelijk complex indien er allerlei zaken bij worden gehaald en als dat wordt opgeschreven in een lijvig verweerschrift van 16 pagina’s exclusief bijlagen. Maar uiteindelijk komt het neer op een simpele vraag: biedt de omschrijving [1] van de dienst als “meewerken aan specifiek onderzoek van de minister” een positie om opdracht te geven tot het verstrekken van een uitdraai van de gevraagd de PCR testwaarden?

In het Hoger Beroep had de Staatsraad (van de Raad van State) geoordeeld dat in de betreffende periode er slechts een Memorandum Of Understanding (MOU) van toepassing was, die geen specificatie van dit soort mogelijkheden bevatte. Naar verluidt waren er aanvankelijk drie laboratoria en dat zou in de loop van 2021 zijn gegroeid naar ruim 40, onder aansturing van de voor de gelegenheid opgerichte Dienst Testen. Contacten met dat groeiend aantal partijen waren blijkbaar tot en met oktober 2020 nog niet getekend. Maar voor dit nieuwe Woo-verzoek kon dat argument niet meer op gaan. Lees hier zelf na in welke bochten de landsadvocaat zich wringt om te kunnen concluderen dat die mogelijkheid van “onderzoek van de minister” wel heel minimaal moet worden opgevat, namelijk strikt voor de kiemsurveillance.

Daar draait de zaak dus in essentie om. De betekenis van de bewoording "specifiek onderzoek van de minister".

De BMRK CT-Woo

Tegen de achtergrond van deze zaak speelt dus ook nog het Woo-verzoek van de BMRK zelf. Daarin is, in samenspraak met de jurist van VWS, in eerste instantie gemikt op het boven water halen van de betreffende (getekende) contracten. Die vormen immers de basis. Enige tijd geleden kreeg de stichting na lang wachten en een ambtelijke horing, het bericht dat die documenten weliswaar waren verzameld, maar dat er nog iets speelde waardoor een reactie vertraagd werd. Inmiddels heeft de stichting een ingebrekestelling ingediend omdat het proces al sinds juli 2022 loopt en er zelfs nog geen eerste besluit is genomen (‘in primo’).

Het MOU als houvast in het verweerschrift

Er is juridisch-technisch nog een vraag wat nu eigenlijk de betekenis en reikwijdte is van de MOU. Vanwege een bepaling in artikel 6.1 van die MOU zou immers de ingangsdatum van een daaropvolgend getekend contract gelijk zijn aan de datum van de MOU. Met terugwerkende kracht zou die dus de MOU als overeenkomst vervangen. Daarmee lijken dus die onderzoeksbepalingen wel degelijk op de gehele periode van toepassing.

Bevreemdend

Intussen zal de burger zich afvragen welke overwegingen leiden tot het gedrag van de minister en zijn uitvoerende organisatie. Dat begint al bij het besluit om een overduidelijk belangwekkende testuitkomst (de PCR-testwaarde, ofwel CT-waarde) niet op te nemen in de database van het CoronIT systeem. Daarmee bestaat er dus geen consistente informatiestroom naar het patiëntendossier bij de GGD, een gebrek dat is ingebouwd in het ontwerp. Daarmee is doelbewust gekozen om die PCR-waarden exclusief bij de privaatrechtelijke partijen te positioneren. 

Waarom gebeurde dit? En waarom beweert de minister in het Hoger Beroep in de zaak Lahr dat de CT-waarde "geen medische relevantie" zou hebben?

En dat terwijl [2] ook bijvoorbeeld medewerkers van het RIVM dergelijke informatie graag zouden willen weten voor (wetenschappelijke) epidemiologische studies en surveillance van de uitbraak. Daarnaast schrijft de WHO zelf voor dat PCR-waarden dienen te worden gerapporteerd. Ook academische ziekenhuizen (dus ook overheid) werken met CT-waarden voor hun interne personeels- en patiëntenbeleid. Tot slot verkrijgt het RIVM uitgerekend van de testlaboratoria ook CT-waarden voor de beperkte selectie van de kiemsurveillance omdat ze daarvoor de potentere monsters selecteert op basis van die testuitkomst (CT kleiner dan 25).

En hoe zal dat gaan bij een volgend epidemie-alarm? We hebben al vastgesteld dat in de nieuwste overeenkomsten met testlaboratoria per eind 2022 de omschrijving van de te leveren dienst is gereduceerd tot "(wetenschappelijk) onderzoek". Dat lijkt wel bedoeld om de Woo te ontwijken. En als bovendien bedacht wordt dat een andere bepaling (bewaartermijn) voorschrijft dat de uitkomsten niet langer dan een jaar mogen worden bewaard (!) dan is de bevreemding compleet en de voorliggende zaak om transparantie af te dwingen des te belangrijker.

[1] Zie hier de modelovereenkomst voor diagnostische PCR testen.

[2] Deze argumentatie is uitvoerig beschreven in de pleitnota die werd gebruikt in het Hoger Beroep.